Onze klas als dorp

In de klas bouwden elk ons droomhuis: ondergrondse huizen of torenhoge bouwsels, soms zonder muren of zonder dak met zicht op de sterren.
We vertelden waarom wij ons goed zouden voelen in het huis dat we uit klei tevoorschijn toverden.
dorp1Daarna mocht iedereen een plaatsje kiezen in het dorp, dichtbij het dorpsplein of in een uithoek, dichtbij vrienden of liever op een plaats met veel ruimte.

Met huizen alleen heb je natuurlijk geen dorp.
Vriendschappen werden overbrugd in de wegen die aangelegd werden. Soms in rechte lijn, soms met sterke bochten. Er werd druk overlegd, samengewerkt of in stilte weggedroomd. Er werden tuinen aangelegd, met hangmatten, omheiningen of dieren.

Als iedereen tevreden was over zijn of haar stek, kozen we allemaal nog een taak die we in het dorp wilden doen en als kers op de taart staken we een heus kampvuur aan waarrond we zongen en wat lekkers verorberden.
dorp2
Op de vraag wie het dorp moest besturen, bijvoorbeeld als iemand een grote betonnen weg zou willen aanleggen dwars over het dorpsplein heen, werd beslist dat er geen dorpshoofd moest zijn, we zouden stemmen en de meerderheid zou beslissen. Het voorstel werd weggestemd, de democratie leeft!

Enkele uitspraken van de kinderen:
” Mijn huis is rond, dan hoef ik nooit meer in de hoek te staan!’
” Mijn huis heeft zeker twee verdiepingen, eentje voor mij alleen want ik wil plaats.”
” Mijn huis is een mierenhoop, zo heb ik veel vrienden.”
” De deur van mijn huis is aan de kant van het dorpsplein, zo kan iedereen gemakkelijk binnen lopen.”
” Mijn huis is een nest.”
” Mijn huis staat aan de rand, ik heb niet graag veel volk.”
” Mijn huis heeft geen dak, de nacht is leuker, dan zie ik de sterren. Het staat op de hoek, als er niets te doen is in het dorp kan ik naar beneden kijken, naar niets.”
” Zij zit te smossen in mijn tuin!”
” Ik heb iedereen geholpen met de weggetjes te bouwen zodat iedereen bij iedereen geraakt.”
” Ik heb wel een omheining rond mijn tuin maar er zitten overal gaten in zodat iedereen overal binnen kan”
” Ik hoef geen weggetjes.”
” Ik had een mooie tuin maar ik heb er dikke muren ingezet tegen indringers.”