Heel lang geleden was er alleen nacht en ook Nyame, de hemelgod. In Nyame woonden geesten.

[Ella en Anne Milie]

Op een dag had Nyame een goed idee. Hij maakte een mand met bomen, vogels, planten en dieren.

[Myra en Kasper]

Omdat de dieren bang zijn in het donker, maakt hij gaten in de hemel voor de sterren en de maan en de zon.

[Isabella en Oscar]

De geesten die in Nyame wonen willen zien wat Nyame allemaal maakte. De jongensgeest en Ialoda kruipen in zijn mond maar toen moest Nyame niezen en ze vallen in de mand.

[Siebe en Matis]

De jongensgeest en Ialoda voelden zich heel eenzaam. Ze maakten poppetjes uit klei die ze kinderen noemden.

[Jano en Jeanne]

Dan maakten ze een groot vuur en ze bakten de mannetjes.

[Liesl en Johannes]

Ialoda bakte de kleine mensjes en soms liet ze het vuur kort branden. Soms lang. Als de poppetjes lang in het vuur lagen werden ze donkerbruin.

[Elias en Izra]

De volgende poppetjes bakten ze minder lang, die waren dan goudachtig geel.

[Jonathan en Vedran]

Als alle poppetjes in verschillende kleuren gebakken waren, blies Ialoda er leven in.
Ze voelden zich dan niet meer eenzaam. En uit die kinderen kwamen alle kinderen van de wereld voort.

[Ella en Jeanne]